|
Hans
van de Sande Mannenclubs
A club is a place where twenty men pay for the pleasure of one. INLEIDING Mijn oude vriend Leo, die een even groot ontzag voor mijn vermogens lijkt te hebben als ik voor de zijne, waarbij ik me afvraag of dat eerste wel terecht is, vroeg me deze lezing te houden. Clubs en dan in het bijzonder mannenclubs, leek me een passend en aardig onderwerp voor een sociëteit, die immers in diepste wezen een club is. Clubs hebben in de loop der geschiedenis belangrijke veranderingen ondergaan, maar veel van het oude blijkt toch nog goed te onderkennen. Ziedaar mijn onderwerp van vanmiddag: de ontwikkeling van de mannenclub. U vormt een club, en wel een sociëteit, en dat is bijzonderder dan het lijkt. Om dat te illustreren is een duik in het verleden dienstig. We beginnen in de steentijd, om dan langzaam, via brons en ijzer, in het chipstijdperk te eindigen. SELECTIE Wij allen, zoals we hier zitten, zijn het resultaat van miljoenen jaren natuurlijke selectie. Al onze voorouders, mens en dier, zaten met het zelfde probleem waar ook wij mee zitten: Hoe breng ik mijn kinderen groot? Hadden ze dat niet gedaan, dan zaten wij nu niet hier. Voor onze verre voorouders, die aanvankelijk een soort reptielen waren, bleek dit relatief eenvoudig: je bevrucht eieren en laat ze in een warme hoop zand vallen. De zon doet de rest en eenmaal uit het ei is het gebroed direct goed toegerust om voor zichzelf te zorgen. Ons eigen gebroed is vaak ook goed toegerust, een vriend van me zei altijd: ik kan aan de manier waarop ze de trap afkomen horen of ze me om geld gaan vragen, maar zelfstandigheid komt tegenwoordig meestal pas na zo'n 25 jaar. Soms denk je: waren we nog maar dino's. Om er voor te zorgen dat wij zouden bestaan moesten de arme Neanderthalers en australopithici dus aanzienlijk langduriger voor hun gebroed zorgen dan de dinosauriërs. Arbeidsverdeling lag voor de hand: de dames bleven thuis, de heren gingen op jacht en soms op het oorlogspad. Eenmaal op het jacht of oorlogspad bleek dat eendracht macht maakte. Twee Neanderthalers weten meer dan een en daar hebben we de oervorm van de mannenclub te pakken: Een vereniging van mannen die onder bepaalde omstandigheden met een bepaald doel bij elkaar komt (Johnson, 1755). Kenmerkend voor zo'n groep is verder dat hij niet gebaseerd is op familiebanden, hij werd gevormd voor een bepaald doel, meestal de jacht of de oorlog, die toentertijd meestal tot doel had maagden uit de naburige nederzetting te roven. Was het doel bereikt, dan vierde men dat het doel bereikt was en dat kon lang duren. Dergelijke clubs vinden we heden ten dage nog bij primitieve volkeren en ze blijken daar dikwijls te beschikken over een eigen clubhuis: het zogenaamde mannenhuis (zie Dórfer: Erscheinungsformen des Mánnerhauses in Melanesien). Dat mannen huis werd buiten tijden van jacht en oorlog gebruikt voor gezellig verkeer en soms zelfs als slaapzaal. Kennelijk is de neiging tot clubvorming bij mannen onderweg in de genen vastgelegd, want voor zolang als we iets concreets weten over onze geschiedenis, zolang wordt er al melding gemaakt van clubs. OUDHEID Een uitgebreid artikel in de 7e druk van de Encyclopedia Brittanica (1912) gaat in op het clubwezen in de Griekse en Romeinse oudheid. Het bleek daar te bloeien en groeien en vertoonde vele verschijningsvormen. Zo kenden de Grieken de "Hetaireia", die anders dan de naam doet vermoeden, geen club van hoerelopers was, maar eerder een soort ondersteuningsclub voor een politiek figuur, die onwettige middelen niet schuwde. Verder vond men clubs van handeldrijvenden, noemt Solon clubs van zeerovers, en waren er nogal wat religieuze clubs die zich niet zelden overgaven aan orgiastische festiviteiten. Ook de Romeinen weerden zich heftig aan het clubfront: Clubvorming vond plaats op basis van handel, religie, politiek, of hulp voor zieke medeburgers. Ook militaire clubs kwamen voor. Bovendien begrafenisclubs en zelfs al Gilden. Vaak hadden ze een formeel bestuur, met een prefect, curatoren en een Questor voor de penningen. Altijd hadden deze clubs naast hun eigenlijke doel een gezelligheidsfunctie. MODERNE CLUBS De middeleeuwen blijven in dit verhaal duister, de eerste meldingen van clubs in moderne zin vinden we echter al voor 1700 in Engeland. Het waren meestal informele vriendenclubs die samenkwamen om te drinken, te eten en bij te praten. Het woord club, verwant aan ons woord klomp, ontstond in deze tijd (Aubrey, 1659). Het duidde op de groep, maar eigenlijk op de pot in de vorm van een klomp voor het bij elkaar leggen van geld (clubbing) om de vertering te betalen. De eerst bekende club heette de Bread street club en deze telde onder zijn leden tal van beroemdheden, ik noem Sir Walter Raleigh, en de schrijvers Shakespeare, Beaumont, Selden en Donne. Deze opkomst van het clubwezen viel samen met het begin van het koffiedrinken en het koffiehuis bezoek. Langzamerhand begonnen clubs ook doelgerichter te worden: politieke en letterkundige clubs ontstonden, zoals de koffieclub, de Kalfskop club en de Groene band club. Een belangrijke soort in dit verband zijn ook de genootschappen, met name de Vrijmetselaren, die met hun hang naar diepzinnigheid en symboliek een grote invloed hebben gehad op de vorm van latere clubs Na 1700 beginnen vele van die clubs eigen clubhuizen te krijgen, die ook weer clubs heten en daar ligt de oorsprong van het Engelse clubwezen. In deze laatste clubs werd niet meer per avond afgerekend, maar betaalde men contributie. In die tijd rezen ook de clubs zonder clubhuis als paddestoelen uit de grond en wel voor de meest diverse doeleinden. Voor Sport, paardrijden, bergklimmen, schaken, literatuur, muziek, kunst, et cetera. Ook ontstonden uit groepen werklieden die niet bij een van de tanende gilden aangesloten waren de Odd Fellows, die zich in de 19e eeuw over vele landen verspreidden. Men noemde hen wel de arbeidersvrijmetselaars. In de 19e eeuw ontstond in Engeland zelfs een wet die het clubwezen reguleerde, de 'Friendly societies act" Ook het Continent kent zijn clubs, maar deze
ontstonden veel later dan in Engeland. Engelsen zijn kennelijk nogal
“clubable” mensen. Wellicht hangt dat samen met hun nogal agressieve aard. Bekend zijn de Franse politieke clubs die kortstondig leiding gaven aan de Franse revolutie, de Jacobijnen, de Montagnards, de Cordeliers, maar dit waren, zoals bekend, geen blijverdjes. In Frankrijk is het clubleven dan ook nooit erg aangeslagen. Slechts de Parijse Jockey club, een verzameling jonge rijke playboys en excentriekelingen, is beroemd. Anders was dit in Amerika, dat door zijn Angel Saksische oorsprong een enorm actief clubleven kent. Dit waren meestal mannenclubs, met namen als Elks (1868), Rotarians (1905), Kiwanis (1915), Lions (1917 ), of Round Table,. Maar ook damesclubs, zoals de Daughters of the American revolution (1890) of de Soroptimists (1925) komen voor. Dergelijke clubs bouwden clubhuizen en als rechtgeaarde Amerikanen vonden ze dat ze een doel moesten hebben, meestal het ondersteunen van weduwen en wezen, en dan bij voorkeur hun eigen weduwen en wezen. Dit soort clubs, service clubs genoemd, was sterk geïnspireerd door de in de 18e eeuw ontstane orde der vrijmetselaren. Dus: inwijdingsrituelen, verheven titels (Exalted ruler) en een hoog, breed, en diep doel. Ook Nederland deed natuurlijk mee met de rage, maar zoals gewoonlijk zo’n vijftig jaar later. Tussen 1750 en 1800 telde Nederland honderden genootschappen, zoals patriottische, letterkundige, menslievende en kunst genootschappen. Bekende namen zijn Felix Meritis, Diligentia, Concordia, of Pulchri, die allemaal in de loop van de 19e eeuw hun clubhuizen bouwden. Deels waren deze te beschouwen als voortzettingen van de oude rederijkerskamers. Uit deze initiatieven weer kwam rond 1800 een modernere vorm voort, die niet een bepaald onderwerp had en evenmin duidelijke doelen, maar slechts het gezelligheidsleven in ruimste zin nasteefde: de Heerensocieteit. Opvallend daarbij is het grote aantal sociëteiten dat de naam ‘de Harmonie’droeg, ongetwijfeld een reactie op de nogal onharmonische tijd van revoluties en oorlogen, die net voorbij was. Ook lijkt de populariteit van de naam verband te houden met de rond 1800 populaire stroming van het dierlijk magnetisme (Mesmer), die in Frankrijk door vele genootschappen met harmonische namen bedreven werd. In Nederland gebeurde ook deze naamgeving natuurlijk in een wat trager tempo, maar op sommige plaatsen waren ze er vroeg bij:
Naast de naam Harmonie komen natuurlijk ook
andere namen voor, maar in feite verrassend weing. We kennen de Witte in Den
Haag (1802 /1870), de Grote Sociëteiten van Rotterdam, Tiel, Maastricht,
‘s-Hertogenbosch , en de grote Club (1872) in Amsterdam waar we ook de Kring
(1922) vinden. We kennen de Vereeniging (1869) in Utrecht en Haarlem, de
Vergenoeging (1795) in Middelburg en talloze studentensociëteiten, waarvan de
eersten, (Minerva, 1814, Mutua Fides, 1815) in navolging van de
Heerensocieteiten, in de 19e eeuw werden gesticht. Kenmerkend voor deze sociëteiten was dat ze naast het gesprek van mannen onder elkaar, en het netwerken, al of niet tijdens het ombreren of biljarten, ook een wat wijdere horizon hadden, zoals muziek (vooral bij Harmonie genaamden), toneel, of kunst, met name de letterkunde. Opvallend is dat Groningen twee oude sociëteiten kent, waarvan een, de Groote sociëteit, volgens Beno Hofman al 240 jaar bestaat, sinds 1765, en daarmee de oudste van Noord Nederland is. Deze zou tegenwoordig vergaderen in het Schimmepenninckhuis, maar daar weet U wellicht meer van dan ik. We naderen nu het eind van deze causerie. U zult zich herinneren dat het verhaal gaat over mannenclubs, en dat ik U schilderde hoe in de loop van de geschiedenis het clubwezen veranderde, maar een ding gelijk bleef: de club was het domein der man, een plaats waar hij, ongestoord door de ontnuchterende aanwezigheid van vrouwen, dames, of erger nog: eega’s, zijn normale pochende zelf kon zijn. Waar hij temidden van medestrijders, zij het op het slagveld, of in de handel, te land, of ter zee, in de liefde of in het laboratorium, na kon genieten van al of niet gedroomde overwinningen, zonder dat er iemand mee kon luisteren die precies wist hoe de vork in de steel zat en die bovendien gemotiveerd was om dat te vertellen. Waar hij ongecontroleerd enkele borrels te veel kon drinken en net wat meer sigaren roken dan goed voor hem was, waar hij onbekommerd moppen kon vertellen van het soort dat niet overal verteld kan worden, kortom, zo’n club is er niet meer. En dat is misschien maar goed ook.
|
[van de Sande in lezingen] [interessante links][CV] [essays] [PPT's] Laatst bijgewerkt: 17 September 2013 |